Skip to main content

Tibor en de wolven van de Maas

  • Afbeeldingen | Bron ©: Biswarup Ganguly, Creative Commons Attribution 3.0/Wikipedia

De ochtend van de jacht

5000 jaar geleden, in een klein Bandkeramiekers-dorp op een hoogte aan Maas (daar waar nu ongeveer Elsloo ligt) werd de 12-jarige Tibor wakker van het zachte geknetter van een vuur. De geur van geroosterd graan vulde de hut. Zijn moeder Hanka was al op en roerde met een houten lepel in een grote aardewerken pot.
"Tibor, vandaag ga jij vis vangen en kruiden zoeken," zei ze zonder op te kijken.

Tibor sprong overeind en wreef de slaap uit zijn ogen. Dit was precies wat hij wilde. Hij was geen klein kind meer en wilde laten zien dat hij de taken van een echte jager-verzamelaar aankon.

Zijn vader, Bron, een sterke man met een ruige baard, gaf hem een speer met een scherpe vuurstenen punt.
"Blijf bij de rivier," waarschuwde hij. "En let op de wind als je het bos ingaat. De geur van mensen kan roofdieren aantrekken."

Tibor knikte. Hij bond een leren riem om zijn middel en hing een gevlochten mand over zijn schouder. Met zijn speer stevig in zijn hand stapte hij de hut uit, de frisse ochtendlucht in.

Het dorp bestond uit een paar grote hutten met rieten daken, omringd door akkers waar vrouwen tarwe en peulvruchten verbouwden. Een paar mannen waren bezig met het gladmaken van klei voor nieuwe potten. Maar Tibor had geen tijd om stil te staan. Vandaag zou hij zichzelf bewijzen.

Bandkeramiekers neolihic village credit Biswarup Ganguly cc3 wikipedia

De Maas en de vissen

De ochtendnevel hing nog boven het water toen Tibor de rivier bereikte. De Maas kabbelde rustig en het zonlicht weerkaatste op het gladde oppervlak.

Tibor stapte voorzichtig het water in, tot het tot zijn knieën reikte. Hij bleef doodstil staan. Hij wist dat vissen gevoelig waren voor trillingen.

Een zilveren schim schoot voorbij. Tibor hield zijn adem in en hief zijn speer. In een fractie van een seconde stootte hij toe. Raak!
De vis spartelde wild, maar Tibor hield hem stevig vast en trok hem uit het water. Glunderend gooide hij de vis in zijn mand. Dit was makkelijker dan hij dacht!

Na een paar uur had hij vier dikke vissen gevangen. Hij bond de mand goed vast en stapte het bos in, op zoek naar kruiden en bessen.

Het donkere woud

Tibor liep tussen hoge eiken en berken door. Hier in het bos was het koeler en klonk het geroffel van een specht ergens boven hem.

Hij bukte zich en plukte een handvol bramen. De zoete smaak vulde zijn mond. Verderop vond hij wilde knoflook en tijm. Zijn moeder zou blij zijn.

Maar terwijl hij een bundeltje kruiden in zijn mand stopte, hoorde hij iets. Een tak kraakte.

Zijn hart sloeg een slag over. Tibor keek op en zag tussen de bomen iets bewegen. Gele ogen glansden in het schaduwrijke struikgewas.

Een wolf. Zijn adem stokte. Maar het werd erger.
Niet één, niet twee… maar vijf wolven stonden tussen hem en de weg naar het dorp.

De roedel

De grootste wolf stapte naar voren. Zijn vacht was een mengeling van grijs en bruin, zijn oren stonden gespitst. Zijn snuit krulde op in een grom.

Tibor wist dat rennen zinloos was. Wolven waren sneller dan hij. Als hij zich omdraaide en vluchtte, zouden ze hem binnen enkele seconden bespringen.
Maar hij was niet machteloos.
Zijn vingers gleden naar de leren buidel aan zijn riem. Daarin zaten twee vuurstenen. Zijn vader had hem geleerd hoe hij vuur moest maken.
Hij hurkte langzaam en begon takjes en droog gras bijeen te schrapen. De wolven bleven hem aankijken, hun lichamen laag bij de grond, klaar om toe te slaan.
Hij sloeg de vuurstenen tegen elkaar. Vonken sprongen op. Eén landde in het droge gras. Tibor blies voorzichtig. Een klein vlammetje flakkerde op.

De grootste wolf trok zijn lippen op, onzeker. Tibor wist dat wolven vuur vreesden.
Hij pakte een brandende tak op en zwaaide ermee. De vlammen lekten omhoog, knetterend en spetterend.
De roedel deinsde achteruit.

Tibor zette een stap naar voren en zwaaide de tak wijd uit. De wolven gaven het op. Eén voor één trokken ze zich terug in het struikgewas, tot alleen hun ogen nog zichtbaar waren.
Toen verdwenen ze.

De terugkeer als held

Tibor bleef nog even zitten, zijn hart bonkend in zijn borst. Hij had het gered.
Hij blies de vlam uit en hees de mand met vis en kruiden op zijn rug. Zijn handen trilden nog steeds een beetje, maar hij voelde zich trots.

Toen hij het dorp bereikte, renden de kinderen naar hem toe."Wat is er gebeurd?" vroeg zijn moeder bezorgd.
Tibor zette zijn mand neer en glimlachte. "Wolven," zei hij. "Maar ik had vuur."

Zijn vader kneep goedkeurend in zijn schouder. "Je hebt hun taal gesproken, jongen," zei hij. "Vuur is macht."

Die avond werd er een feestmaal gehouden. De vis werd geroosterd boven het vuur, en de kruiden gaven het eten een rijke smaak. Tibor zat naast zijn vader en luisterde hoe de oudere jagers vertelden over hun eigen gevaren en gevechten met de natuur.

Maar diep van binnen wist hij: vanaf vandaag werd hij niet meer als een jongen gezien. Hij was een jager.

Bandkeramiekers