Skip to main content

De brikkebekkers

  • Afbeeldingen | Bron: Guus Smeets catsopvanvreuger.com, Historiehuis van de Maasvallei, Guus Peters ©

Luister hier naar de (verkorte) Nederlandse tekstversie van deze pagina.


+ 1. Maak hier  uw keuze in welke andere taal u onderstaande tekst wilt lezen of beluisteren. Nederlands is de standaardtaal; die hoeft u niet te kiezen.

+ 2. Klik hieronder op de play-button om de gehele tekst in uw gekozen taal te laten voorlezen. Dezelfde knop kan ook gebruikt worden om het voorlezen te stoppen:
{Play}

De brikkebekkers

 Na de afscheiding van België in 1839 ging de economie van het kersverse Hertogdom Limburg sterk achteruit (pas vanaf 1909 wordt gesproken over de provincie Limburg) Een situatie die omstreeks 1850 nog verslechterde door mislukte aardappeloogsten en veesterfte. Een opleving van de economie werd teniet gedaan door de grote landbouwcrisis in Europa tussen 1878 en 1895 tengevolge van de import van goedkoop graan uit de Verenigde Staten en Canada.

Vooral dagloners, kleine boeren en dagloners bleef niets anders dan de afweging te maken tussen emigreren naar Amerika of gaan werken in Duitsland "'t Pruuses" waar de economie in het Ruhrgebied flink groeide als gevolg van de Duitse eenwording (ontstaan in 1871 van het Duitse Keizerrijk) en de industriële revolutie. 

Gebonden aan streek en familie kozen velen voor het laatste en trokken na Pasen tot half september oostwaarts om te werken aan "de brikken" het bakken van bakstenen voor huizen en fabrieken.

Foto boven: Een groep brikkebekkers (steenbakkers) uit Elsloo: Giel Hoeveler met vrouw en kinderen Trees, Truu, Jan en Gielke. Uiterst rechts staat Giel Wanten, de gruusjong. Zijn taak was het om steenkool tussen de lagen bakstenen te leggen.

Na de annexatie van Limburg door Nederland wijzigde de sociaal-economische sitiuatie, want de belangen van de opkomende industrie waren moeilijk in overeenstemming te brengen met de handelsbelangen van Holland en Limburg had zijn Belgische afzetmarkt verloren. Het gerechtshof van Maastricht verhuisde naar Den Bosch en er kwam geen universiteit, hogeschool of andere staatsinstellingen. Overheidsfuncties werden in hoofdzaak door (protestantse) niet-Limburgers ingevuld. Het was een periode van achteruitgang.

De Brikkebekkersperiode
Voorzichtig trokken de eerste Limburgers, ook uit de Maasdorpen, over de grens naar Duitsland om bakstenen te bakken voor huizen en fabrieken. Want in het nabij gelegen Ruhrgebied was de industriële revolutie in alle hevigheid losgebarsten.
Uiteindelijk gingen steeds meer kleine boeren en dagloners uit de Maasdorpen, waaronder Elsloo “brikke bakke op ut Pruuses”.

Sommigen hielden hun kleine boerenbedrijf met hulp van inwonende ouders of achterblijvende vrouw en kinderen aan. Het was de enige mogelijkheid een gewenst zelfstandig bestaan te behouden. Anderen hadden geen tijd meer voor het boeren en timmerden hun woning dicht voor ze naar Duitsland vertrokken. Van werken in fabrieken wilden ze niets weten, dat druiste tegen hun gevoel van eigenwaarde in. Ze gingen “leever nao de brikke es nao de febrikke”. Dus alles beter dan werken onder een baas. Ze hadden bijna allemaal een tuin en een stukje land. Ze verbouwden hun eigen voedsel en dat voor hun dieren. Kleine overschotten verkochten ze in Maastricht of Sittard op de markt.

Door de snelle industrialisatie in het Duitse Ruhrgebied en de daarmee samenhangende vraag naar veel woningen, waren steeds grotere hoeveelheden bakstenen nodig. Het bakken gebeurde in veldovens op plaatsen waar geschikte klei voorhanden was.

Het productieproces was vrij eenvoudig en vereiste nauwelijks grote investeringen. De leem werd opgegraven, in hompen verdeeld en op een vormtafel met behulp van een houten raamwerk tot een baksteen gevormd. Vervolgens werden de stenen in een rij gelegd en in de zon gedroogd. In een groot vierkant werden dan de gedroogde stenen, de “zonnebekkers” losjes opgestapeld met voldoende ruimte tussen de stenen om deze op te vullen met kolengruis. De hele blok werd dichtgesmeerd, met uitzondering van enkele trekgaten, en het gruis werd in brand gestoken.

Het was seizoenswerk voor de zomermaanden aangezien de zon de ‘brikke’ vooraf moest drogen. Men vertrok met Pasen als de akkers ingezaaid waren en men timmerde de ramen van de huizen dicht. Alles ging mee, gereedschap, keukengerei, mondvoorraad, vrouwen, kinderen en zelfs de hond. Hun spullen zaten in zakken en kussenslopen die als plunjebaal gebruikt werden. Men ging te voet, met of zonder kruiwagen en zij die het beter hadden met paard en wagen. Later ging men met de trein tot Erklenz en Dortmund. De contracten konden wel oplopen tot een miljoen stenen. Een ploeg bestond uit 10 man, vrouwen en kinderen niet meegerekend, meestal familie van elkaar. Ze woonden in houten barakken of in zelf gebouwde huisjes van vlechtwerk op het ‘brikkewerk’

Half september keerden ze weer terug om in de wintermaanden van het verdiende geld te leven. Velen vulden dan hun tijd met mandenvlechten, snoeien van populieren of deden helemaal niets. In die vier tot vijf maanden werken verdienden ze evenveel als een jaar lang bij een boer werken. Voordat ze naar huis gingen, deden ze Sittard aan om met het verdiende geld grote inkopen te doen, zoals huisraad en kleding. Ook vierde men uitbundig kermis.

Sommigen gingen in het najaar nog terug naar Duitsland ( “nao de krwatte”) om suikerbieten te rooien. Men leefde dan in de stallen van de boerderijen. Van de vroege ochtend tot de late avond werkten zij op de vaak natte, koude akkers. De Duitse boeren zagen de Hollanders en Belgen als gastarbeiders.

In 1886 waren er in Limburg zo’n 20.000 mensen die naar Duitsland trokken. Velen hiervan kwamen uit de Maaskantdorpen. Brikkebekkersfamilies uit Elsloo waren o.a. Paumen (aan de Maas), Peters, Vranken, Penders, Hoeveler (Terhagen) en Wanten. De brikkebekkers kwamen overigens niet alleen uit de Maaskant, maar ook uit de andere Limburgse dorpen (aan beide zijden van de Maas). Telling 1905 door bisdom Roermond: 5600 trekarbeiders gaan naar Duitsland. O.a. Uit Stein 440, Elsloo 150, Urmond 100, Grevenbicht 170, Brunssum 220, Schinveld 350 en Susteren 170.

Het is overigens een misvatting dat "brikkebekkers" arme sloebers waren. Het verhaal heeft twee kanten. Enerzijds was het werken “ in de brikke” ongelooflijk zwaar, ook voor die tijd. Anderzijds konden ze met het verdiende geld hun gezinnen goed onderhouden, hun (vakwerk)huis verbeteren, stukjes grond bijkopen en zich amuseren. Het waren dan ook zeker geen onderdanige maar trotse kleine zelfstandigen. Ze waren tevreden met hetgeen ze hadden en hoe ze leefden. Ze hadden in hun dorpen hun eigen wereldje geschapen, waar buitenstaanders zoveel mogelijk uit geweerd werden.

Zwaar werk, goed eten
Het werk in “de brikke” was zwaar en langdurig. De werkdag begon als de zon opkwam en men ging door, op enkele korte pauzes na, tot zonsondergang. Na het ontwaken stond de “flesj”en de pot met suikerklontjes klaar. De mannen dronken op de nuchtere maag twee borrels (dröpkes) en de vrouwen en kinderen werden opgepept met suikerklontjes. Om 05.30 uur was er koffie met brood. Als er nog soep over was van de vorige dag werd die opgewarmd. Om 8.00 uur en 10.00 uur was er koffie met zwartbrood.
Om 12.00 uur had de “bazin” het middageten klaar, vooraf soep met flinke repen spek. Vervolgens was er ”ongerein” (hutspot) van uien en zuurkool. Veel tijd om te eten kreeg men niet, meestal ging men met de mond vol weer aan het werk. Om 15.00 uur was er weer koffie met brood en stroop. Om 18.00 uur werd er bloed- of leverworst gegeten. Tenslotte werd er om 22.00 uur na het werken verse soep geserveerd.
Om 7.00, 11.00, 13.00, 17.00 en 19.00 uur was er een korte pauze waarin jenever werd geschonken. En naar wordt gezegd "nipten" de mannen overigens ook nog tussendoor een borreltje. De jenever maakte het zware werk van de brikkebekkers enigszins draagbaar. Deze” foezel” was van slechte kwaliteit en werd veelal thuis gestookt.
Op zon- en feestdagen werd er niet gewerkt. Men rustte uit of men ging bij elkaar op bezoek. Samen maakte men er dan een gezellige middag van, soms met accordeonmuziek en zang.

Mede ingegeven en aangespoord door het katholieke geloof waren de vrouwen bijna ieder jaar in verwachting. Ook tijdens het werk in Duitsland “aan de brikke” moesten daarom regelmatig kinderen aangegeven worden bij de Duitse burgerlijke stand. Voor brikkebekkers die niet konden lezen of schrijven was het controleren van een juist gespelde familienaam erg moeilijk. In de Limburgse dorpen, waar iedereen elkaar kende, verliep de inschrijving van een nieuwe wereldburger veel gemakkelijker. In Duitsland werden de familienamen dan ook vaak verbasterd. Zo was de naam "Van Mölken" een verbastering van "Van Mulken", Moling is een verbastering van Du Moulin, Schmeitz komt van Smeets etc.

Eerste Wereldoorlog een keerpunt
Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 met o.a. de aanval op België en Frankrijk, keerden veel brikkebekkers uit Duitsland terug naar Elsloo. Er zijn veel vluchtelingen en de grens met Duitsland is voor iedereen die op “ut pruuses” wil werken gesloten. Na de de door de Duitsers verloren Eerste Wereldoorlog was daar niet veel meer te halen. Bijna niemand ging nog naar "de brikke" in Duitsland. Rond 1920 eindigde de tijd van de ‘brikkebekkers’. De stenen werden inmiddels voor het grootste gedeelte in “rènkaoves” (ringovens) machinaal vervaardigd. Ook waren er steeds meer mannen in de opkomende mijnindustrie gaan werken. De “brikkebekkerstied” liep af en werd opgevolgd door de “mijnperiode”.

+ Meer info op Wikipedia over Brikkebekkers ⇢