Skip to main content

Staatsmijn Maurits

  • Afbeeldingen | Bron ©: Nationaal Archief CC0 / Fotocollectie Anefo / Kryn Taconis - Carel Blazer - Joop van Bilsen / DSM / De Mijnen.nl / Historiehuis van de Maasvallei, Guus Peters

Luister hier naar de (verkorte) Nederlandse tekstversie van deze pagina.


+ 1. Maak hier  uw keuze in welke andere taal u onderstaande tekst wilt lezen of beluisteren. Nederlands is de standaardtaal; die hoeft u niet te kiezen.

+ 2. Klik hieronder op de play-button om de gehele tekst in uw gekozen taal te laten voorlezen. Dezelfde knop kan ook gebruikt worden om het voorlezen te stoppen:
{Play}

Staatsmijn Maurits

Voor de komst van de steenkolenmijnen in Limburg verdienden veel Maaskanters hun geld met “brikke” (bakstenen) bakken in Duitsland. Voor de dorpen in de Maaskant kan men twee mijnperiodes onderscheiden. De eerste van ca 1900 tot 1926 toen men pendelde naar de oostelijke mijnstreek en de tweede die begon met de opening van de Staatsmijn Maurits in Geleen. Rond 1900 trokken er mannen naar de mijnen in de “oude Mijnstreek”. De eersten trokken naar Eygelshoven, Heerlen en Alsdorf in Duitsland. Later pendelde men per spoor naar de Hendrik en Emma in Brunssum en Hoensbroek.

Op 1 januari 1926 wordt een lange periode van economische stagnatie en gebrek aan werk in de Maasvallei en Elsloo afgesloten. Het is een historische dag, een mijlpaal. De Staatsmijn Maurits in Geleen, In de volksmond “de koel”, wordt dan geopend. Na het in productie nemen van de mijn Maurits vonden veel mannen uit Elsloo hier een vaste baan als mijnwerker.

Toen in het begin van de jaren zestig het economisch tij voor de mijnbouw keerde, werd hierop geanticipeerd door de Maurits als een van de eerste de mijnen te sluiten in 1967. Het bovengrondse bedrijf werd hierna ontmanteld. De reeds in de jaren 50 ingezette bouw van chemische bedrijven zal na de sluiting van de mijnen explosief expanderen en zich ontvouwen tot het chemieconcern DSM.
De komst van de Staatsmijn Maurits is samen met het graven van het Julianakanaal van enorme invloed geweest op de ontwikkeling van Elsloo en de Maasvallei.

Foto onder: industriecomplex Chemelot, 800 hectare voor de chemische industrie, gelegen rondom het knooppunt Kerensheide van de rijkswegen A2 en A76 tussen Stein en Geleen.

 

Staatsmijn Maurits op een ansichtkaart, 1938

De Geschiedenis van Staatsmijn Maurits: De Trots van Geleen

De Staatsmijn Maurits, ooit de grootste en modernste mijn van West-Europa, was van grote invloed op de ontwikkeling van Geleen en de omliggende regio. Hoewel ze slechts iets meer dan vier decennia in gebruik was, heeft deze mijn een blijvende indruk achtergelaten op Limburg en haar inwoners. De opkomst en ondergang van deze mijn markeren een cruciale periode in de economische en sociale geschiedenis van Zuid-Limburg.

Brikkebekkers
Voor de komst van de steenkolenmijnen in Limburg verdienden veel Maaskanters hun geld met “brikke” (bakstenen) bakken in Duitsland. Voor de dorpen in de Maaskant kan men twee mijnperiodes onderscheiden. De eerste van ca 1900 tot 1926 toen men pendelde naar de oostelijke mijnstreek en de tweede die begon in 1926 met de opening van de Staatsmijn Maurits in Geleen en duurde tot 1967 toen diezelfde Maurits weer gesloten werd.
Rond 1900 trokken er mannen naar de mijnen in de “oude Mijnstreek”. De eersten trokken naar Eygelshoven, Heerlen en Alsdorf in Duitsland. Later pendelde men per spoor naar de Hendrik en Emma in Brunssum en Hoensbroek. 

Het Begin: Van Plan naar Realiteit
In 1915 werd besloten tot de aanleg van Staatsmijn Maurits, vernoemd naar prins Maurits van Oranje, met als doel de rijke steenkoollagen van de Limburgse bodem te ontginnen. De Eerste Wereldoorlog had de vraag naar kolen in heel Europa flink doen toenemen, wat de oprichting van nieuwe mijnen noodzakelijk maakte. De aanleg van de Maurits-mijn was een ambitieus project dat uiteindelijk zou uitgroeien tot een van de grootste en technologisch meest geavanceerde mijnen van het continent.

Nieuwe tijden breken aan
Op 1 januari 1926 wordt een lange periode van economische stagnatie en gebrek aan werk in de Maasvallei en Elsloo afgesloten. Het is een historische dag, een mijlpaal. De Staatsmijn Maurits in Geleen, In de volksmond “de koel”, wordt dan geopend. Na het in productie nemen van de mijn Maurits vonden veel mannen uit Elsloo hier een vaste baan als mijnwerker. Dit betekende het begin van een economische bloeiperiode voor de regio Geleen en omstreken. De kleine dorpjes rond de mijn veranderden snel in welvarende gemeenschappen. De mijn trok duizenden werknemers van binnen en buiten Limburg aan, wat zorgde voor een demografische en economische transformatie van het gebied. 

Toen in het begin van de jaren zestig het economisch tij voor de mijnbouw keerde, werd hierop geanticipeerd door de Maurits als een van de eerste de mijnen in 1967 te sluiten. Het bovengrondse bedrijf werd hierna ontmanteld. De reeds in de jaren 50 ingezette bouw van chemische bedrijven zou na de sluiting van de mijnen explosief expanderen en zich ontwikkelen tot het chemieconcern DSM.
De komst van de Staatsmijn Maurits is samen met het graven van het Julianakanaal van enorme invloed geweest op de ontwikkeling van Elsloo en de regio.

Afbeelding boven: Naar de mijn reisde men met de arbeiderstrein “’t Suschske”. In Elsloo was bij de overweg Catsop – Elsloo destijds een station waar de mijnwerkers gebruik van konden maken. De halte bestond van 1919 tot 22 mei 1937. De halte werd nog een tijd gebruikt in de 2e Wereledoolog. Het laatste jaar voor de bevrijding en zeker nog een jaar erna werden de mijnwerkers van de gewone dagdienst er mee vervoerd. Deels waren het geen personenwagons maar veewagens die van banken waren voorzien. Via Sittard reisde men dan naar de mijnen waarna men dan nog vaak een flink stuk moest lopen. Niet alleen dus een lange werktijd maar ook een lange reistijd.

Van 1900 tot 1926 maakte men bij het werken in de Oostelijke Mijnstreek lange, zware dagen vanwege de lange reistijden. Vanaf 1926 ligt de Staatsmijn Maurits om de hoek bij hun woonplaats. Er waren weliswaar busdiensten naar de Maurits maar velen gingen ook met de fiets of zelfs te voet. 

Innovatie en Groei
In de beginjaren van de mijn was de technologie nog relatief eenvoudig. Houten stutten en hakbijlen waren aanvankelijk de gereedschappen waarmee de kolen werden gedolven. Maar na de Tweede Wereldoorlog onderging de mijn een radicale modernisering. De mijn werd volledig gemechaniseerd, met onder andere het gebruik van kolenschaven, wat de productiviteit sterk deed toenemen. De mijnen van Limburg werden symbool voor vooruitgang en industrialisatie.

De periode van 1948 tot 1973 wordt vaak de "Gouden Kwart Eeuw" van Limburg genoemd. Dit was een tijd waarin de mijnwerkers hard werkten, goed betaalden en een zekere mate van welvaart genoten. De huizenbouw bloeide, de sociale voorzieningen verbeterden, en Limburg groeide uit tot een welvarend deel van Nederland.

Sluiting en Transitie naar Chemische Industrie
Ondanks de successen op technologisch vlak en de economische voorspoed, begon de mijnindustrie in de jaren 60 zware verliezen te lijden. De internationale energiebehoeften veranderden en de steenkoolmarkt stond onder druk door de opkomst van olie en gas als belangrijkere energiebronnen. Hoewel Staatsmijn Maurits zelf met verlies draaide, hield de bijbehorende chemische industrie (een cruciale tak van DSM) het bedrijf overeind.

In 1965 kondigde de Nederlandse regering een versneld afbouwplan van de steenkoolwinning aan. Staatsmijn Maurits werd in 1968 definitief gesloten, als onderdeel van deze grootschalige afbouw van de Nederlandse mijnen. DSM, het bedrijf dat de mijnen exploiteerde, veranderde zijn focus van steenkool naar chemische productie. DSM werd een chemisch bedrijf en bestaat nog onder de naam DSM Firmenich. DSM heeft de afgelopen decennia grote bedrijfsonderdelen verkocht en nieuwe - veelal chemische - bedrijven op het terrein toegelaten. Het bedrijventerrein van DSM gaat nu verder onder de naam Chemelot. 
De plek van de trotse Staatsmijn Maurits bij Geleen herinnert nauwelijks nog aan de ooit zo belangrijke mijn, de 'prins' van alle mijnen.

Erfenis van de Staatsmijn Maurits
Hoewel de mijn zelf allang verdwenen is, leeft het erfgoed van Staatsmijn Maurits nog steeds voort. Geleen en de omliggende dorpen zijn gevormd door de mijnbouwcultuur en de economische groei waarvoor de mijn zorgde. Vandaag de dag herinnert weinig nog aan de eens zo machtige mijn, behalve enkele monumenten en de industriële bedrijvigheid van Chemelot.

De Staatsmijn Maurits heeft, ondanks haar korte bestaan, een onuitwisbare stempel gedrukt op de regio. Het is een symbool van zowel de industriële kracht van het verleden als de transformatie naar een moderne, op chemie gerichte economie. De mijnen mogen dan gesloten zijn, maar hun invloed op het landschap en de mensen van Zuid-Limburg zal altijd voelbaar blijven. 

Klik op foto's voor vergroting

Klik op foto's voor vergroting

 
 

Historiehuis QR mijnperiode NL HaNA 2.24.01.03 0 901 1118 klein

Foto: Carel Blazer / Nationaal Archief / Anefo

Historiehuis QR mijnperiode NL HaNA 2.24.01.03 0 901 1122 klein

Foto: onbekend / Nationaal Archief / Anefo

Historiehuis QR mijnperiode NationaalArchief CarelBlazer 09

Foto: Carel Blazer / Nationaal Archief / Anefo

Historiehuis QR mijnperiode NL HaNA 2.24.01.04 0 918 5933 klein

Staatsmijn Maurits Lutterade-Geleen | Foto boven: Joop van Bilsen / Nationaal Archief / Anefo

Foto rechts: Kryn Taconis / Nationaal Archief / Anefo

Historiehuis QR mijnperiode NL HaNA 2.24.01.03 0 901 1084 klein

Historiehuis QR mijnperiode NL HaNA 2.24.01.03 0 901 1007 klein

Foto: Carel Blazer / Nationaal Archief / Anefo

Historiehuis QR mijnperiode NL HaNA 2.24.01.03 0 901 1006 klein

Foto: Carel Blazer / Nationaal Archief / Anefo

Historiehuis QR mijnpriode NL HaNA 2.24.01.03 0 901 1074 klein

Foto: Carel Blazer / Nationaal Archief / Anefo

Historiehuis QR mijnperiode NL HaNA 2.24.01.03 0 901 1072 klein

Foto: Kryn Taconis / Nationaal Archief / Anefo

Historiehuis QR mijnperiode NL HaNA 2.24.01.03 0 901 1087 klein

Foto: Kryn Taconis / Nationaal Archief / Anefo

Historiehuis QR mijnperiode NL HaNA 2.24.01.03 0 901 1105 klein

Foto: Kryn Taconis / Nationaal Archief / Anefo

 

Terugblik

Mijnbouw was voor Limburg en de Limburgers veel meer dan het zware, stoffige en gevaarlijke werk diep onder de grond. De mijnbouw heeft tussen 1900 en 1974 een zeer duidelijk stempel gedrukt op eigenlijk alle aspecten van de Limburgse samenleving. Welk effect hebben de mijnbouwjaren zelf en de jaren na de sluiting op het leven van vandaag de dag? En op welke manier helpt het mijnerfgoed vragen van nu te beantwoorden?

Wat is de voormalige mijnstreek nu en wat wil de streek worden?. Kijk ook terug op haar geschiedenis > website demijnen.nl
Demijnen.nl laat zien hoe enorm groot de invloed van het mijnverleden op deze regio is geweest, en hoe belangrijk dat verleden is voor toekomstige ontwikkelingen. Demijnen.nl wil het verhaal van de mijnstreek vastleggen voor de toekomst. Zodat ook jonge generaties de geschiedenis kunnen voelen en beleven. 

In 1950 was Staatsmijn Maurits in Lutterade (Geleen) de grootste steenkolenmijn van Nederland, met een jaarproductie van ruim 2,8 miljoen ton steenkool, wat bijna een kwart was van de totale Limburgse productie dat jaar. De mijn produceerde vetkool voor industrieel gebruik en cokes. 

Belangrijke feiten over Staatsmijn Maurits in 1950:
• Grootste mijn: De Maurits was de grootste mijn in Nederland en de grootste tweeschachten-mijn ter wereld.
• Productie: De mijn bereikte in 1950 zijn grootste jaarproductie van ruim 2,8 miljoen ton steenkool.
• Soort kolen: De mijn produceerde uitsluitend vetkool, die werd gebruikt als industriële brandstof of in cokesfabrieken.
• Personeel: Eind 1952 werkte er bijna 11.000 mensen bij de mijn, wat de Maurits ook qua personele bezetting de grootste Limburgse mijn maakte.
•Locatie: De mijn was gevestigd in Lutterade, Geleen, in het Zuid-Limburgs steenkoolbekken.

De Maurits speelde een cruciale rol in de Limburgse steenkoolwinning tot de mijnsluiting in 1967, als gevolg van de afnemende concurrentie van aardolie en aardgas.

+ Geleen vertelt over o.a. Maurits ⇢

+ Mijnwerkers aan het woord ⇢

Interviews met oud-mijnwerkers ⇢

+ Mijnmuseum d'r Bickel in Stein ⇢

+ Documentaire serie "Het stof daalt" 2025 ⇢


Dagboek

Hieronder een fictief verhaal van een mijnwerker over zijn werkdag ondergronds, in de koel. Het zou zomaar in zijn dagboek hebben kunnen staan.

Elsloo, maandag 13 februari 1950

Half vijf. De wekker rammelt me uit bed. Vandaag heb ik "vreugschich" en moet van 06.00 tot 14.00 uur in de koel werken. Buiten is het nog donker, maar dat zegt niets: ondergronds is het altijd nacht. In de keuken staat de koffie al klaar. Mijn vrouw heeft mijn "blech" gevuld met thee en een stapel roggebrood met spek in een oude krant verpakt. Zij doet alles in huis: de kinderen, het eten, de was. Ik hoef alleen maar te werken; zonder haar zou ik nergens zijn.

Een kwartier met de mijnbus van Elsloo naar Geleen en om kwart over vijf sta ik bij de poort van de Maurits. De mannen druppelen binnen, sommigen nog slaperig, anderen met een grap of scheldwoord om hun gemoedstoestand kracht bij te zetten.

Eerst mijn genummerde penning ophalen: een ronde penning voor de vroegdienst. De middagdienst (14.00–22.00 uur) heeft een driehoekige penning, de nachtdienst (22.00–06.00 uur) een vierkante.

In de kleedkamer ruil ik mijn kleren voor de werkplunje – meestal vol opgedroogd zweet en zwart stof, behalve vandaag, want op zondag wast mijn vrouw de plunje. Een vies klusje voor haar en echt schoon wordt die nooit. Daarna naar het lampenlokaal. De lampist roept mijn nummer en overhandigt mijn lamp. Zonder lamp ben je verloren.

Dan naar de schacht, waar de grote liftkooi wacht. Een ijzeren hok dat in één ruk de diepte invalt, sneller dan een steen. Met dertig man stappen we in. De deuren klappen dicht, mijn maag schiet omhoog en na minder dan een minuut stappen we honderden meters lager uit.  De temperatuur verandert direct, een klamme hitte slaat me in het gezicht, vermengd met de geur van natte steen, zwavel en olie.

Vanaf hier is het nog een half uur naar een van de vele pijlers, met het treintje of soms op de fiets. Vandaag werk ik in een lage pijler, soms maar één meter hoog. We werken daar noodgedwongen gebukt of op de knieën. Ik ben houwer: ik hak met pikhouweel en de pneumatische hamer. Mijn helm tikt tegen de houten of ijzeren stutten, overal drupt water. Werkschoenen soppen in de modder.

We maken de gereedschappen klaar: pikhouwelen, pneumatische hamers, boren, het stofmasker opzetten. Het lawaai is oorverdovend. De hamer ratelt, stutten kraken, mannen hoesten. Het stof hangt dik in de lucht. Het mondmasker heplt maar gedeeltelijk; je longen branden. Sommigen hoesten al erger – stoflongen. Niemand praat erover, maar we weten wat het betekent.

Tegen acht uur nemen we een korte pauze. Een paar happen brood, een slok thee die allang is afgekoeld. We praten over de productieafspraken. De opzichter wil dat we vandaag een extra lading halen, maar we weten wat dat betekent: sneller werken, minder balken zetten, en dat is gevaarlijk. De meesten van ons kennen wel een verhaal van een instorting. Maar ja, dat betekent ook meer loon dan de gebruikelijke 120 gulden per week.
Voordat ik weer aan de slag ga, nog gauw effe naar een ontkoold stuk van de pijler of naar de kiebelton voor een grote boodschap; krantje of ander papier mee voor het veegwerk. 

De middag nadert en onze shift loopt op zijn einde. Onze gezichten en armen zijn zwart van het stof, onze spieren branden van de inspanning. We pakken onze spullen en gaan terug naar de schacht. De liftkooi trekt ons omhoog, terug naar het daglicht.  Boven gekomen wordt de penning weer ingeleverd zodat men kan controleren of iedereen weer veilig boven is.

Daarna gaan we naar het badhuis. We spoelen het zwart van onze lichamen, of proberen dat tenminste. Een koempel poekelt mijn rug, maar helemaal schoon worden we nooit. Ik zie littekens op mijn armen, oude wonden van vallend gesteente of scherpe kolensplinters. We lachen om een grap, maar veel woorden zijn er niet meer. Daarna de schone kleren aan en naar de melkboet. Daar krijgen we  dagelijks gratis melk. De melk zorgt voor slijmproductie waardoor je gaat hoesten en stof en roet uit de longen worden verwijderd. Ik hoop dat ik geen stoflongen krijg. In het melkhuisje kun je ook allerlei versnaperingen kopen: van limonade tot gevulde koeken en zure haringen, maar ook sigaretten, toiletzeep en dat soort spul.

Terug met de bus naar Elsloo en als ik eindelijk naar huis loop, voel ik mijn benen zwaar worden. Thuis staat een hete wortel-stamppot klaar. De kinderen zijn blij dat ik boven ben. Ik eet, val daarna bijna om van de slaap. Morgen opnieuw. Maar we houden vol; voor onszelf en het gezin. Maar een echt alternatief is er ook niet. Ja in de bouw, maar daar verdien je minder en je hebt er ook minder zekerheid dan in de koel. 

+ Afbeeldingen en persoonlijke verhalen op www. gluckauf.nl ⇢

 

 

Deel dit artikel ⇢