Jagers en vroege landbouwers
- Afbeeldingen | Bron ©: Wikipedia, Historiehuis van de Maasvallei, Guus Peters
Luister hier naar de (verkorte) Nederlandse tekstversie van deze pagina.
+ 1. Maak hier uw keuze in welke andere taal u onderstaande tekst wilt lezen of beluisteren. Nederlands is de standaardtaal; die hoeft u niet te kiezen.
Jagers en vroege landbouwers
De laatste ijstijd (Weichselien) begon voor Nederland ongeveer 115.000 jaar geleden en eindigde ruim 10.000 jaar geleden. In deze periode trokken jagersvolken vanuit het Midden-Oosten naar het noorden. Hun doel was om de voedselvoorziening veilig te stellen door de jacht op kuddes grootwild in het toendragebied waartoe ook onze streken behoorden. Hier graasden grote kuddes wolharige mammoeten, bizons, rendieren, herten, wilde paarden en grote aantallen andere dieren.
Het Maasdal fungeerde als doorgangsgebied op de trektochten van de kuddes. De jagers verbleven 's winters in de holen en spelonken van de Ardennen en 's zomers trokken ze noordwaarts tussen Noordzee en Rijn. Op strategisch hoog gelegen locaties langs de rivieren bouwden ze hun jachtkampen.
Toen de laatste ijstijd voorbij was en de temperaturen stegen, begonnen op de toendra bomen te groeien. Uiteindelijk raakten de vruchtbare lössgronden dicht bebost. Met het verdwijnen van de open vlaktes verdwenen ook de kuddes grootwild. Sommige groepen bewoners volgden de rendierkuddes naar het noorden, over de nieuwe grasvlakten die ontstonden doordat het ijs zich noordwaarts terugtrok. Andere groepen pasten zich aan de nieuwe situatie aan. Uiteindelijk zouden de jagersvolkeren verdrongen worden of opgaan in de nieuwkomers, de eerste landbouwers in onze streken, de Bandkeramiekers.
In het Nabije- en Midden-Oosten werd het door de temperatuurstijgingen juist droger en warmer, met alle gevolgen voor de daar levende mensen. Wilde graansoorten waren daar een van de belangrijkste voedselbronnen en die groeiden er nu minder en slechter door de gestegen temperatuur. Om aan voldoende voedsel te komen, waren ze genoodzaakt om de grond te gaan bewerken, inzaaien en waar nodig zelfs van water te voorzien. Dit betekende dat deze mensen vanaf dat moment op één plek bleven wonen: de voormalige jagers-verzamelaars werden boer. Dat gebeurde ongeveer 11.000 jaar voor Christus.
De 'Neolithische revolutie' verspreidt zich
Deze overgang van jager-verzamelaar naar boer wordt door archeologen de 'Neolithische revolutie' genoemd. Deze omwenteling verspreidde zich vanuit het Midden-Oosten binnen enkele duizenden jaren via Turkije, de Balkan en Centraal-Europa naar onze streken. Rond 5.300 voor Christus vestigden de eerste boerengemeenschappen zich in Limburg. Ze brachten niet alleen kennis over akkerbouw met zich mee, maar ook over veeteelt en pottenbakken.
Deze nieuwe landbouwerscultuur is men "Bandkeramische cultuur" of kortweg "Bandkeramiek" gaan noemen omdat van deze boeren aardewerkresten zijn gevonden met spiraal- en bandvormige versieringen. De Bandkeramiek was een enorm belangrijke en ingrijpende wijziging in de Europese economische geschiedenis.
Deze neolithische cultuur wordt vaak bestudeerd door archeologen om inzicht te krijgen in de overgang van jagen en verzamelen naar landbouw en de vroege menselijke nederzettingen in Europa. De Bandkeramische cultuur is slechts een van de vele culturele groepen die in de loop van de geschiedenis in Limburg hebben gewoond, en het is een belangrijk deel van het archeologische erfgoed van deze regio.
Kaart van migratie vanuit oorspronkelijk Nabije-Oosten rond 8000 voor Christus via de Balkan en Centraal-Europa tot ongeveer 5300 voor Christus als de Bandkeramiekers en hun cultuur onze streken bereiken.
De Bandkeramiekers
De Bandkeramiek– in het Duits Linear Bandkeramiker (LBK)– wordt gebruikt om de oudste Europese boerencultuur mee aan te duiden, die zich ontwikkelde tussen 5500 en 4950 voor Christus.
De grote landbouwrevolutie – ook wel Neolithische Revolutie genoemd – begon rond 12.000 voor Christus in het huidige Midden-Oosten. Daar werd de landbouw uitgevonden en gingen mensen over van jagers-verzamelaars naar landbouwers. Ze hadden ook geleerd hoe ze dieren, zoals geiten, schapen en koeien, tam moesten maken. Eerst enkel als bron van vlees, maar later ook als leveranciers van wol en melk.
Rond 6200 voor Christus kwam er opeens een flinke versnelling in de verspreiding van de landbouw op gang. De directe aanleiding hiervoor was een plotselinge flinke klimaatomslag. Doordat in Noord-Amerika een enorm meer (dat was ontstaan als gevolg van het smelten van de ijskappen) in zee stroomde, veranderde het klimaat wereldwijd enorm.
De gebieden waar de landbouw tot bloei was gekomen hadden opeens te maken met enorme droogte. Archeologische vondsten laten duidelijk zien dat verschillende boerennederzettingen dan ook verlaten werden. De boeren moesten op zoek naar nieuwe plekken met vruchtbare grond en een geschikt klimaat. Eerst verspreidden ze zich naar Turkije, en vervolgens naar Griekenland en de Balkan.
Via de Middellandse zee werden binnen enkele eeuwen ook Italië en Portugal bereikt. Rond 5.500 voor Christus ontwikkelde zich in (het huidige) Hongarije een nieuwe landbouwerscultuur: de Bandkeramiek.
De Bandkeramische cultuur spreidde zich uit over Europa, richting Frankrijk en met uitlopers tot in de Rijnstreek. DNA-onderzoek heeft aangetoond dat deze boeren van buiten Europa kwamen, als niet-inheems immigranten. Ze waren dus een ander volk dan de jagers-verzamelaars die al in Europa leefden. De Bandkeramiekers legden contact met de inheemse bevolking en benutten hun kennis en ervaring. Er zijn geen archeologische aanwijzingen dat de jager-verzamelaars in de nieuwe immigrantengemeenschappen werden opgenomen. Nog vóór 5.000 voor Christus bereikte de landbouwcultuur het huidige Nederland.
De Bandkeramiekers hadden een voorkeur voor vestiging op de vruchtbare lössgronden, die zich van oost naar west over Europa uitstrekten.
De dorpjes lagen veelal bij beekjes en rivieren, waaruit de mensen en hun vee konden drinken. De veestapel bestond doorgaans uit vier diersoorten: schapen, geiten, runderen en varkens. Deze dieren gebruikte men hoofdzakelijk voor vleesconsumptie, maar ook voor hun melk, wol en huiden. De huizen van de Bandkeramiekers waren vrij groot: 6 tot 8 meter breed en 15 à 25 meter (soms tot 35 meter) lang. Gebleken is dat de huizen ca 20 jaar werden gebruikt, waarna een nieuw huis werd gebouwd. De boerderijen bestonden uit drie delen. Het middelste gedeelte was het woonterrein. In een andere gedeelte sloeg men de oogst op, terwijl het laatste huisdeel vermoedelijk – het zijn speculaties want archeologische bewijzen zijn niet gevonden – wellicht gebruikt werd als slaapvertrek, heiligdom of als extra opslag.
Het belangrijkste gereedschap dat de boeren gebruikten, waren disselbijlen. Verder gebruikte men vuurstenen klingwerktuigen voor het lichtere werk. Tijdens de Bandkeramiek verbouwden de boeren vijf specifieke gewassen: granen (emmer & eenkoorn), peulvruchten (linze & erwten) en ten slotte lijnzaad. Broodtarwe en gerst kwamen pas ná de Bandkeramische cultuur in gebruik bij landbouwers.
Afbeelding: © RMO Leiden. Maalsteen en vuurstenen werktuig, grafvondst uit Elsloo.
Omstreeks 5300 voor Christus arriveerden de eerste boeren in Zuid-Limburg. Ze zetten boerderijen neer op vruchtbare löss nabij de Graetheide, in de regio waar tegenwoordig Sittard, Geleen, Stein, Elsloo, Beek liggen. Daarnaast ook in Caberg-Maastricht en Haspengouw in de Belgische grensstreek.
Het gebied Stein-Elsloo is op archeologisch gebied wellicht het interessantste van heel Nederland. Hier liggen op en naast elkaar overblijfselen uit alle periodes van de geschiedenis van bewoning. Er ontbreekt geen enkele schakel vanaf de Nieuwe Steentijd tot op de huidige dag.
Grote Bandkeramische opgravingen die in Stein en Elsloo zijn uitgevoerd: Stein-Kerkweg, Elsloo-Koolweg met het bijbehorende grafveld en Elsloo-Sanderboutlaan (Karwei-terrein)
De Bandkeramiekers-nederzetting in Elsloo is de tot nu toe grootste in Nederland met meer dan 100 opgegraven huisplattegronden. Uniek voor Nederland is het in 1967 opgegraven grafveld met daarin 113 crematie- en vlakgraven. De nederzetting van Elsloo beslaat bijna het hele oostelijk gedeelte van het huidige dorp. De Mariakerk aan het Dorine Verschureplein ligt centraal in het opgravinggebied.
Religie
Over religie bij de Bandkeramiekers is weinig bekend. In elk geval maakten ze menselijke figuren van aardewerk, vaak zittende vrouwen met een schaal op hun schoot. Mogelijk hadden deze beeldjes een religieuze betekenis. Sowieso waren ze gelinkt aan de landbouw. Zoals gemeld, werd mogelijk ook een huisgedeelte gebruikt als heiligdom om de god(en) te vereren, maar dat is momenteel nog onderwerp van speculatie.
Binnen de Bandkeramische cultuur had de individuele nederzetting of de beperkte groep een grote autonomie. Er was geen hiërarchie of centrale autoriteit bij de Bandkeramiekers. Natuurlijk bestond er wel onderling contact tussen de nederzettingen, waren er verwantschappen en trad men gezamenlijk op bij conflicten of rampen.
Ondergang
De precieze oorzaken van de ondergang van de Bandkeramische cultuur is niet bekend. Uit onderzoek (houtskool analyses) is gebleken dat de Bandkeramiekers hier zo'n 400 jaar woonden, maar na 4900 voor Christus op mysterieuze wijze uit onze streken verdwenen. En dat was niet alleen aan de hand in Zuid-Limburg, maar ook in hun leefgebieden in Belgisch-Limburg, Belgisch-Brabant en de Rijnstreek. Uit onderzoek is gebleken dat de nederzettingen in eerste instantie kleiner werden en daarna helemaal verdwenen. Naar de oorzaak is het gissen. Werden zij getroffen door een epidemie? Een natuurramp? Verdreven door binnenvallende vijanden? Werden ze vermoord? Of als slaven weggevoerd? Klimaatverandering?
+ Meer informatie over Bandkeramiekers in Elsloo ⇢
+ Lees hier Canon van Nederland over jagers ⇢
+ Download hier rapport "De vroege prehistorie in Limburg" ⇢
+ Bandkeramiek Centrum mOERveld ⇢
+ Heemkundemuseum Beek over Bandkeramiek ⇢
+ Stichting Erfgoed Stein over Bandkeramiek ⇢
Schedel van oermens in museum van Elsloo?
Bij de bouw van de brug over de Geul aan de Maastrichterlaan in Bunde werd in 1962 een zeer oude schedel gevonden
Elsloo, 20 september 1962
Is de schedel, die sinds kort zorgvuldig wordt bewaard in het Streekmuseum van Elsloo, die van een Neanderthaler? Zou het kunnen dat deze schedel afkomstig is van hetzelfde type oermens als waarvan in 1856 in een grot in het Neandertal, tussen Düsseldorf en Elberfeld, skeletresten werden gevonden? Deze prangende vraag houdt niet alleen het bestuur en conservator Sjeng Peters van het Streekmuseum bezig, maar ook burgemeester mr. Meijer van Elsloo en andere betrokkenen. Tot nu toe zijn er in Nederland nog geen resten van de Neandertaler gevonden. Een grondig deskundig onderzoek moet uiteindelijk uitsluitsel geven of Elsloo door toeval een bijzonder belangrijke archeologische vondst in handen heeft gekregen.
De schedel – of beter gezegd, het zeer gave bovenstuk van een schedel – wordt met zorg bewaard door conservator Peters. Hij werd enige tijd geleden gevonden in de buurt van kasteel Meerssenhoven in Bunde, toen de loop van de Geul iets werd verlegd. Terwijl een dragline de nieuwe bedding van de Geul uitgroef, zag de 23-jarige betontimmerman Jean Peters, zoon van de conservator van Elsloo, plotseling een voorwerp in de zandmassa. Op verzoek van zijn vader, die hem had gevraagd alert te zijn op mogelijke archeologische vondsten, ging hij meteen op het object af. Het bleek het bovenste deel van een schedel te zijn, die hij vervolgens naar zijn vader bracht. Deze gaf de vondst een plek in het Streekmuseum, naast de Schippersbeurs. "Al snel kreeg ik het vermoeden dat ik iets bijzonders in handen had," aldus conservator Peters.
Bijzondere belangstelling
"Er kwam iemand langs – wie dat precies was, weet ik niet – die opvallend veel belangstelling had voor de schedel en precies wilde weten waar hij was gevonden. Later hoorde ik dat deze persoon in Bunde op zoek is gegaan naar andere resten van deze mogelijke oermens. Naar verluidt zou hij inderdaad nog andere vondsten hebben gedaan. Kort daarna vroeg burgemeester mr. Meijer mij de gevonden schedel goed te bewaken en deze zeker niet uit handen te geven."
Als de gevonden schedel inderdaad van een mens afkomstig is, moet het een oermens zijn geweest met een lage, brede schedel. "Als we zeker willen weten wat de herkomst is, moet ik de schedel eigenlijk opsturen naar Delft, maar ik durf de vondst eigenlijk niet uit handen te geven, uit angst dat hij niet terugkomt naar Elsloo," aldus Peters. Deskundigen die de schedel al hebben bekeken, willen zich voorlopig niet definitief uitspreken, maar zijn het er wel over eens dat het om een zeer, zeer oude schedel gaat.
Burgemeester mr. Meijer, die vanzelfsprekend geïnteresseerd is in deze vondst, liet weten dat hij enkele deskundigen heeft uitgenodigd om de schedelrest te komen bekijken. Met grote spanning wacht men in Elsloo op de uiteindelijke resultaten van het onderzoek.